In het midden van de jaren vijftig neemt het inwonertal van Utrecht flink toe. Men besluit tot het bouwen van de eerste ‘flats’ aan de noordwestzijde. Van dit stadsdeel wordt verwacht dat het ooit het nieuwe centrum van Utrecht zal worden. Om die reden trekt men de gerenommeerde Rotterdamse architect F.J. Groosman aan. Hij beoogt hier een voorbeeld van ‘modern bouwen’ te realiseren: hoogbouw met moderne voorzieningen; woningen met onderliggende bedrijfsruimten en garages. Kroon op zijn ontwerp is het centraal gelegen Herderplein.
De Utrechtse kunstenaar Jan Boon maakt een grafisch ontwerp voor het plein. Maar in de plannen wordt ook rekening gehouden met de plaatsing van een sculptuur, waarvan de maatvoering in verhouding dient te zijn met de omliggende hoogbouw. Om de ruimtelijke werking te testen plaatst men in 1955 een uit latten en linnen vervaardigde ‘dummy’.
In 1956 draagt de Adviescommissie voor Beeldende Kunst de Utrechtse beeldhouwer Jan van Luyn voor, ‘wiens talent’, zo bericht men, ‘door het bescheiden karakter van de man in eigen stad ten onrechte onopgemerkt is gebleven’. Van Luyn heeft inderdaad een reputatie opgebouwd als docent aan de Rijksakademie van beeldende kunsten. In de kring van Utrechtse beeldhouwers, heeft hij een warm pleidooi gehouden voor een nauwere samenwerking tussen beeldhouwers en architecten.
Zijn beeld voor het Herderplein getuigt van de wil het kunstwerk dienstbaar te laten zijn aan de functie, de maatvoering en zelfs de betekenis van de plek, zonder de beeldende kwaliteiten van de sculptuur daaraan op te offeren. Zich oprichtende vrouw wordt gezien als een verbeelding van een wijk in opbouw: ‘het zich verheffen van een nieuwe stadswijk uit de polder’. Die visie getuigt van het vooruitgangsgeloof van de wederopbouw. De onthulling van het beeld op 14 juli 1959 haalt alle landelijke dagbladen.