In 1987 vindt in de Zonnehof in Amersfoort een tentoonstelling en een symposium plaats over de toepassing van steen in de beeldhouwkunst. Naar aanleiding hiervan stelt de Adviescommissie voor Beeldende Kunst voor om werk aan te kopen van drie deelnemende kunstenaars: Jan Timmer, Nel van Lith en Gerard van Rooy. Volgens de commissie maken het ‘karakter’ en het ‘formaat’ van de werken het gemakkelijk om er goede locaties voor te vinden. Van Rooy wordt omschreven als een jonge, veelbelovende beeldhouwer met ‘toch al een consistent oeuvre’. Zijn werk wordt dan ook aangekocht.
Gerard van Rooy is opgeleid aan de Koninklijke Academie voor Kunst en Vormgeving in Den Bosch, door onder anderen David Van de Kop en Cornelius Rogge. Net als veel van zijn generatiegenoten concentreert Van Rooy zich op de grondbeginselen van de beeldhouwkunst, op de ‘grammatica’ van beelden. Zijn werk wordt gekenmerkt door eenvoud van vorm (kubus, cilinder, piramide) en materiaal (kalksteen, tufsteen), een handmatige bewerking van de steen en een simpele ordening van de elementen: stapelen, balanceren, steunen. De commissie waardeert de wijze waarop Van Rooy in het beeld Zonder titel (1987) ‘een spanningsvolle tegenstelling weet op te roepen door de harde onbuigzame steen een suggestie van zachtheid en souplesse te verlenen’. Het werk dient te worden geplaatst op een stenen ondergrond, in een intieme omgeving. Daarin wordt eind jaren tachtig voorzien met de herinrichting van het voormalige veeartsenijterrein.