Het terras aan de zuidzijde van sporthal De Dreef, dat leek de gebruikers van de hal de meest geschikte plek voor een kunstwerk. De commissie draagt de beeldhouwer Johan Jorna uit Amsterdam voor, van wie in 1967 op een ‘succesvolle expositie’ in Kunstzaal De Reiger in Utrecht nog werk te zien was geweest.
Aanvankelijk gaan Jorna’s gedachten uit naar een hoog teken, dat een contrast zou kunnen vormen met de langgerekte vorm van de sporthal. Maar in tweede instantie kiest hij juist voor een kunstwerk op ooghoogte, dat ‘binnen handbereik’ ligt. Hij ziet het kunstwerk niet als een autonoom object, maar als een werk met een duidelijke functie: op het terras naast het sportveld kan het als trefpunt fungeren voor kinderen die zich verzamelen om samen te gaan sporten. Om die reden plaatst hij de bronzen sculptuur op een groot plateau van uitgewassen grintbeton – op zithoogte.
De twee delen waaruit de bronzen plastiek bestaat duiden volgens Jorna op de samenwerking, het samenspelen en het tot één vorm komen in de sport. De constructivistische beeldtaal, zo typerend voor veel beelden uit de jaren zeventig, past volgens Jorna ook goed bij de abstracte schoonheid van beweging. In 2008 wordt het werk in het kader van een grootschalige renovatie tijdelijk verwijderd. Het beeld is in 2009 teruggeplaatst bij de vernieuwde sporthal.